De samenleving verwacht dat overheden bezig zijn om de urgente maatschappelijke problemen op te lossen waar Nederland de komende jaren voor staat met betrekking tot: klimaat, energie, landbouw, stikstof, woningbouw, mobiliteit, arbeidsmarkt, circulaire economie en natuur en biodiversiteit. De aanpak van al deze opgaven moet zo toekomstvast mogelijk plaatsvinden. Ook provincies staan hiervoor aan de lat. De aanpak van de elkaar rakende grote maatschappelijke opgaven zal nog vele jaren doorlopen.
Zorgwekkend daarbij is dat maatschappelijke tegenstellingen en scheidslijnen in de samenleving scherper worden. Het “maatschappelijk onbehagen” neemt toe. Dit beïnvloedt mede de maatschappelijke discussie over de aanpak van de grote opgaven. Voor de provincies heeft de aanpak een hoge prioriteit. Echter, het realiseren van de opgaven is een gezamenlijke taak van alle overheden, waarbij ook maatschappelijke partijen betrokken moeten zijn.
Duidelijk is dat een integrale benadering van de opgaven en het koppelen aan een bredere ontwikkelagenda noodzakelijk is. En dat vraagt om een verbindende en gebiedsgerichte benadering. Voorwaardelijk daarbij is de benodigde verbetering van de (inter)bestuurlijke en financiële verhoudingen, waaronder de gezamenlijke uitvoering van taken en opgaven succesvol kan zijn. De bestuurlijke en financiële verhoudingen zijn immers in de loop van jaren scheefgegroeid. De gezamenlijke taak waar de overheden bij de opgaven voor staan uit zich ook in de wens van het college van GS tot samenwerking. We pakken de opgaven gezamenlijk met gemeenten, waterschappen en andere partijen op. We gaan het gesprek met elkaar aan en werken waar mogelijk samen vanuit gelijkwaardige rollen.
Met het verschijnen op 15 december 2021 van het Coalitieakkoord 2021-2025 (“Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst”) kwam nog niet de gewenste duidelijkheid over hoe het kabinet uitwerking wil geven aan de bestuurlijke en financiële randvoorwaarden die horen bij een gezamenlijke en succesvolle aanpak van de urgente en complexe maatschappelijke opgaven, en de aanpak van het maatschappelijk onbehagen. Uitwerking ligt bij de minister van BZK. Met de Hoofdlijnenbrief van de minister (24 januari 2022), het debat dat naar aanleiding daarvan heeft plaatsgevonden en de aanbiedingsbrief “Bouwstenen beleidskader decentraal bestuur”, is duidelijkheid gekomen in de belangrijke vraagstukken voor het openbaar bestuur die het ministerie gaat oppakken. De vraagstukken betreffen de bestuurlijke en financiële verhoudingen, maar richten zich ook op de toenemende maatschappelijke onvrede en “afhakend Nederland”. En zijn -zoals eerder gezegd- voorwaardelijk voor de gewenste gezamenlijke aanpak van de van de grote maatschappelijke opgaven.
Thema’s waar de minister uitwerking aan gaat geven:
- Constitutionele toetsing; arbitrage bij geschillen tussen overheden; sterkere positie minister van BZK ten opzichte van andere ministeries bij decentralisatie.
- Een stabiele en toekomstbestendige financiering van de medeoverheden (waaronder herijking provinciefonds en toekomst eigen belastinggebied).
- Het decentraal bestuur in zijn kracht zetten, zodat het zijn taken naar behoren kan uitvoeren door het opstellen van uitvoeringstoets decentrale overheden waarmee effecten van nieuw beleid voor medeoverheden aan de voorkant inzichtelijk gemaakt worden. En een door het kabinet vastgesteld beleidskader decentraal bestuur dat in brede zin de uitgangspunten en toetsstenen bevat voor de keuze tussen de verschillende bestuursvormen.
- Bescherming van de democratische rechtsstaat en investeren in een vitale democratie; een veerkrachtige samenleving met weerbare en integere bestuurders, politici en ambtenaren.
De minister gaat over haar inzichten en over de aanbevelingen uit recente adviezen en rapporten, het gesprek aan met de koepels van de decentrale overheden. Hier kunnen de provincies via het IPO dus mede vorm aan gaan geven. Daarna zal de minister de Kamer voor de zomer informeren via o.a. een zogenoemde “Contourenbrief”.